Transient global amnesia

Inleiding

In 1956 wordt het beeld voor het eerste beschreven door dokter Morris Bender in de VS. Uiteindelijk wordt in 1964 door Fisher and Adams (VS) bekendheid aan het syndroom gegeven en wordt het transient global amnesia (in het Nederlands vertaald: "voorbijgaand geheugenverlies") genoemd.

 
Voorkomen
In een groot Amerikaans bevolkingsonderzoek wordt een cijfer genoemd van 5,2 per 100.000 inwoners. Het komt vaker voor bij mensen ouder dan 50 jaar (gemiddelde 61 jaar) en het komt bij iets vaker voor bij vrouwen dan bij mannen.
 
Kenmerken
TGA is een syndroom met als klinisch kenmerk een acuut ontstaan algeheel geheugenverlies van beperkte duur. Dit is zowel antegraad (leren en inprenten) als retrograad (herinneren van recente gebeurtenissen voor ‘de aanval’ en in sommige gevallen zelfs maanden tot jaren). De patiënt weet niet meer wat hij of zij zojuist gezegd of meegemaakt heeft en blijft vragen herhalen. Er is een desoriëntatie in tijd, maar het bewustzijn blijft helder en de patiënt blijft in staat om met de omgeving te communiceren.
Binnen 24 uur is de aanval voorbij en resteert er een amnesie (geheugenverlies) voor de duur van de aanval.
Meestal komt de patiënt vaak angstig, geagiteerd en verward over en vraagt voortdurend waar hij is, wie hij is, wat hij hier doet. Antwoorden hierop worden vrijwel direct vergeten (15-30 sec.). Ze registreren informatie maar kunnen deze niet opslaan. Complexe handelingen zoals autorijden kunnen ongestoord worden uitgevoerd. Ook cognitieve functies zoals abstract denken, problemen oplossen en het gebruik van taal blijven behouden. Patiënten weten altijd hun eigen naam en herkennen familieleden.
Ongeveer de helft van de TGA-gevallen wordt voorafgegaan door een uitlokkende factor. Deze factoren zijn zeer variabel, zoals (intensief) sporten, emotionele stress, seksuele activiteit, fysieke inspanning (o.a. zware objecten tillen, fietsband oppompen), een hoestaanval, onderdompeling in koud water, een hete douche of heftige pijn.
 

Onderzoek

Het stellen van de diagnose is niet moeilijk wanneer men het syndroom kent, omdat de klinische kenmerken scherp omschreven zijn en nauwelijks te verwarren met andere neurologische syndromen. Aanvullend onderzoek (b.v. een scan of een hersenfilmpje) is voor de klinische diagnose ‘TGA’ niet nodig. De diagnose wordt gesteld op basis van het verhaal waarbij vooral het verhaal van ooggetuigen belangrijk is, omdat de patient dit zelf door het geheugenverlies niet betrouwbaar kan navertellen. Alleen als er getwijfeld wordt over de oorzaak van de verschijnselen, wordt soms onderzoek gedaan. Meestal gebeurt dat als de aanvallen vaker voorkomen en er gedacht wordt aan epilepsie.

 

Wanneer is er sprake van TGA?

De diagnostische criteria (volgens Hodges en Warlow) voor TGA zijn:

1. de aanval is door een ooggetuige waargenomen,

2. Tijdens de aanval is er antegrade amnesie (er wordt geen nieuwe informatie opgeslagen);

3. Het geheugenverlies heeft ook betrekking op een beperkte periode vóór de aanval, maar de patiënt weet heel goed wie zij of hij is;

4. het bewustzijn is helder en er zijn geen andere neurologische uitvalsverschijnselen;

5. er is geen voorafgaande hersenschudding of vergiftiging (intoxicatie);

6. er zijn geen op epilepsie wijzende kenmerken (smakken, repetitieve handelingen etc);

7. de duur van de aanval is beperkt, meestal 1-8 uur, maximaal 24 uur.

Medicatie is niet nodig bij TGA

 

 
Oorzaak onbekend
Meer dan 65 jaar na de genoemde eerste uitvoerige klinische beschrijving is de oorzaak van dit syndroom nog steeds niet volledig opgehelderd. In de loop der jaren zijn verschillende hypothesen geopperd. Patiënten met TGA hebben niet meer cardiovasculaire risicofactoren dan controlepatiënten en geen verhoogd risico voor het krijgen van een herseninfarct. Omdat er geen aanwijzingen zijn voor een trombo-embolische oorzaak (een stolsel / ‘propje’ schieten), is er geen reden voor behandeling met een bloedverdunner  (plaatjesremmer of antistolling). TGA gebeurt wat vaker bij mensen met migraine en epilepsie. 

 

Beloop
1. Na enkele minuten tot uren (meestal 4-12 uur, soms tot 24 uur) keert het vermogen om in te prenten terug;
2. Men kan zich het voorval niet herinneren;
3. Vaak komen delen welke voor de ‘aanval’ gebeurden terug (vermindering van het geheugenverlies/  v/d retrograde amnesie);
4. Vaak heeft men na deze episode een milde hoofdpijn en een lichte  geheugen/ leerstoornis in de weken hierna;
5. 25% maakt nogmaals minimaal 1 episode door; als het vaker terugkomt, zal de neuroloog meestal verder onderzoek doen naar epilepsie
6. De prognose is goed. Behandeling is niet nodig.